Foldertje

Foldertje

Foldertje

‘Vluchten kan niet meer, ik zou niet weten hoe’. Het is een zin uit een liedje van Annie M.G. Schmidt uit de musical ‘En nu naar bed’ uit 1971.

Voor wie de links in de vorige zin durft in te drukken: voorzichtig!

Ik weet niet wat ik deprimerender vind: de tekst en het onderwerp zelf of het besef dat de wereld 52 jaar geleden ook al een beangstigende en onoverzichtelijke chaos was. Waarbij je er -bij dat laatste- toch niet omheen kan dat we ondanks die sombere vooruitzichten toch maar weer mooi 52 jaar verder zijn met zijn allen.

Nou, niet allen, oké. Pakweg de helft van toen is dood, doorgaans volgens de natuurlijke verwachting. Of oud, zoals schrijver dezes, ook niet onnatuurlijk. En de andere helft is nieuw. En nou aan de beurt om er wat van te maken.

De stemming in mijn bejaarde bubbel is momenteel vergelijkbaar met die uit de musical, durf ik te constateren. En als ik voorzichtig buiten mijn bubbel loer: daar ook een beetje.

Als alternatief voor vluchten werd -in de musical- de mogelijkheid tot schuilen genoemd. Bij elkaar. In bed. Iets met liefde, dus. Love and Peace, weet je wel?

Ik weet niet hoe wijd verbreid dat schuilmotto buiten het theater was, maar je hoort het niet veel meer, tegenwoordig. Misschien wordt het overstemd door een deprimerend openbaar cynisme.

Over ouderen, jongeren, links, rechts, midden, de elite, rechters, wetenschap, dokters, gewone mensen, zwarten, witten, bruinen, gelen, kiezers, kruidenvrouwtjes, boeren, burgers, buitenlui, migranten, feministen, seksisten, moslims, joden, antisemieten, mannen, homo’s, vrouwen, lesbo’s, alle mensen die niet ingedeeld willen worden en … Nog iemand vergeten?

Samengevat: over elkaar. Maar dat is ook niet juist, want niet iedereen is cynisch over anderen. En niet iedereen is altijd cynisch over anderen.

Begin jaren tachtig kregen mijn lief en ik een ruziestencil in de handen geduwd. Niet om het te leren (was niet nodig) en niet om het te voorkomen (verloren zaak). Maar om het te leren op de goede manier.

De kern ervan: luisteren en geen jij-bakken. Valt niet mee, ook nu nog. Ik ben het kwijt, helaas. Anders zou het misschien van pas komen. Voor ons, maar ook voor die boze buitenwereld: foldertje in alle brievenbussen, zoiets?

Voorlopig vlucht ik lekker, af en toe. In dingen die ik leuk vind. Bij mensen die ik lief vind. Om er daarna met hernieuwde energie nog wat van proberen te maken, die wereld.

Vluchten kan best.

 

Afbeelding John Hain via Pixabay

Goud

Goud

Goud

Er zijn gebeurtenissen die ondanks chaos overzichtelijk zijn: omgevallen potplant (aarde op de vloer), omgevallen koffie (bruine vlek op je kleren), omgevallen wijn (rode vlek op tafellaken, witte wijn valt nooit om), kapotte zak havermout (weinig in de zak, overgrote deel over aanrecht en vloer).

Ik zou hier kunnen pronken met koelbloedigheid en mentaal evenwicht, maar dat is niet eerlijk: het hoofd koel houden is een kwaliteit in ontwikkeling. Desondanks vind ik het bovenstaande dus overzichtelijke situaties. Waar het misgaat is duidelijk: verkeerd neergezet en verkeerde ontwerp (welke idioot bedenkt een wijde kelk op een lange steel op een minivoetje niet veel groter dan een munt en welke idioot verpakt havermout in materiaal dat al scheurt als je ernaar kijkt?) Wat je moet doen is ook duidelijk: een krachtterm naar keuze en dan gewoon opruimen en voortaan spullen wél goed neerzetten, uit een normaal glas drinken en havermout in karton kopen.

Tot zover lijkt mijn leven vrij rustig. Is niet zo.

We zijn allemaal natuurlijk een beetje opgefokt door pandemie, oorlog en tractorengeweld, ook ik.  Maar de laatste tijd overkomt het me dat ik iemand niet meer kan volgen en aan het eind van het gesprek zelfs aan mijn eigen naam ga twijfelen. Twijfelen is gezond, maar dit gaat wat ver vind ik.

Maar het vervelendste vind ik dat ik niet snap waar het misgaat tussen opinies, anderen en mijn kop. Een autistische leerling riep eens wanhopig tegen mij dat ik zijn ‘hele hoofd in de war schopte’. Ik maak me er kennelijk zelf ook schuldig aan, dus beklaag ik me met enige schroom. Afnemende helderheid wegens dementie laat ik even buiten beschouwing, maar maatregelen neem ik wel. Ik ga met opinievakantie en trek me even terug uit het publieke debat.  Ze kunnen best zonder mij, al weten ze natuurlijk niet wat ze gaan missen.

De opiniepauze zal zowel passief als actief zijn -dit is voorlopig mijn laatste blog. Ik ga meer boeken lezen. Een schrijver is geduldig en ik hoef niks terug te zeggen. Al doe ik dat laatste graag, zwijgen is goud.

 

afbeeldingen via Pixabay

Tafel

Tafel

Tafel

Niet zo lang geleden hebben we een grotere tafel gekocht: genoeg plek voor veel mensen en zo nodig virusveilig voor weinig mensen. We zijn er elke dag blij mee, nog steeds, maar… Er zijn mensen met een nóg grotere tafel. Nee, dat is geen jaloezie. Ik ben sowieso niet jaloers vanwege andervrouws/-mans spullen. Maar de tafel die ik meermalen op de voorpagina van mijn krant zag staan, baart mij ernstige zorgen. Of eigenlijk, de eigenaar ervan.

Als wereldleider kun je je buitenlandse collega’s intimideren door ze geen stoel aan te bieden, of een slechte, of een plek aan de overkant van een enorme tafel*. Dat gebeurt. Maar wereldleider P. (arme wereld!) van Rusland (arm land!) vergadert met zijn eigen legerleiding óók aan zo’n joekel*. In de verte zie je twee uniformen, gewoon naast elkaar, zij wel. En die leider zit dus helemaal alleen, hij wel. En die werpt zo toch een merkwaardig licht op zichzelf. Intimidatie? Misschien een zielige poging daartoe. Maar ík moest denken aan beelden van angstige oudjes die hun deur niet meer uitkomen en alleen opendoen om door een kier een plastic tas met boodschappen aan te nemen. Bang om besmet te raken. Dan zou je nog wel kunnen denken dat wereldleider P. met zijn paleistafel laat zien hoe de machtsverhoudingen in zijn land liggen, en misschien maakt hij dat zichzelf ook wel wijs. Maar ík zie toch meer een bleek neusje en één bang oog dat door een klein kiertje loert en de tas aangeboden boodschappen eigenlijk dan óók nog wantrouwt. Paranoia. Je ziet wat er van komt. Arme wereld.

Graag zou ik een positieve draai geven aan dit verhaaltje. Dat kan, al is het bescheiden: ik blijf blij met onze mooie, grote tafel. Wij gebruiken hem niet om afstand te houden, maar waarvoor hij bedoeld is: samenkomen met anderen voor overleg en eten.

En ik prijs mij gelukkig dat de tafel niet wat oostelijker staat. Ik hoef tafel en huis niet te verlaten omdat iemand met een ongezond grote waffel (en tafel dus) tóch zo gestoord bleek te zijn als waar we bang voor waren. Als P. nou verder met zijn poten van die ene enge rode knop afblijft, kunnen we aan grote tafels overleggen hoe we Oekraïners én Russen van P. en zijn meedogenloze volksverraderskliek gaan verlossen. Dat wordt moeilijk, maar is dat een reden om het maar niet te doen?

Aan tafel!

 

De afbeelding is van Pixabay.

Dagboek van een schaap

Nou dacht ik toch echt dat ik wel weer mijn oude pre-corona-zelf was (een mengelmoesje van ongeduld en berusting), maar dat is toch niet helemaal zo. Vervelend, want dit moet een milde oudejaarsaflevering worden. Omdat a. we met zijn allen nou wel genoeg gemopperd hebben en b. nou ja, hetzelfde.

Wat humeur in roerige tijden betreft ben ik als de kanarie in een kolenmijn. Ik val als eerste om. Toen deze virus-ellende begon werd ik gelijk ongedurig van die stilstaande wereld om mij heen. Zelf hou ik wel van mijn huisje en mijn rust, maar iedereen om mij heen moet gewoon druk doorgaan. Maar goed, even heel mindful na 2 jaar: het is wat het is, iedereen doet zijn best en het handjevol irritante mensen is keurig verspreid over de verschillende kampen. Huh? Jazeker!

Als iemand besluit zich niet te laten vaccineren, wordt zo iemand asociaal genoemd, want die denkt niet aan anderen. Eerlijk gezegd: toen ik besloot me wél te laten vaccineren, dacht ik aan mezelf en mijn naasten. En pas in een veel later stadium dat ik daarmee een bescheiden bijdrage zou leveren aan de samenleving.

Een beetje cynisch fantaseerde ik daarna over ons, de vaccinkiezers. Wat zou er gebeuren als er een tekort aan vaccins zou zijn geweest? ‘Gaat u voor!’ ‘Nee, gaat ú maar!’ Denk het niet. Nou zijn sommige vaccin-niet-kiezers ook niet zo aardig over ons. Wij zijn schapen. Conclusie is dat we dus gewoon niet zo aardig zijn tegen en over elkaar. En in deze statistiekentijd nu even een statistiekje van mij. Disclaimer: ik ben een amateur. Komt ie.

Aanname: van pakweg 100 mensen zijn er in onze samenleving doorgaans 10 altijd vervelend. Als je onder die honderd mensen ongeveer 85 vaccin-kiezers en 15 vaccin-niet-kiezers hebt, dan zijn die 10 mensen hoogstwaarschijnlijk best wel gelijk over de twee groepen verdeeld. Dan vallen die 5 bij de 15 natuurlijk meer op dan die 5 bij de 85, maar dat wil dus niet zeggen dat de vaccin-kiezers als groep aardiger en socialer zijn.

Ik ken persoonlijk niet zoveel vaccin-niet-kiezers, twee in totaal. Ze zijn aardig en sociaal. Publiekelijk is dat anders, daar zie ik een paar irritante drammertjes. Maar onder de vaccin-kiezers op publieke fora, zitten er ook een paar. ‘Ik ben hartstikke voor vaccinering, maar …’ en dan begint het vragen en zagen en stoken en poken in en over alles waar een welwillend mens -ook in deze tijden- vertrouwen in probeert te hebben: de overheid, de wetenschap en natuurlijk de medemens. De -voor mij- meest irritante onruststokers laten geen kans voorbij gaan zichzelf ook nog eens op te werpen als ‘verbinder’ tussen de ‘gepolariseerde’ vaccinkampen. Ja, doei! Vredestichters in een oorlog die ze zelf zijn begonnen. Heldhaftige blussers bij de vrijwillige brandweer die eigenlijk sociale pyromanen zijn.

Misschien overdrijf ik, maar hierom is het dus dat ik mijn labiele evenwicht nog niet helemaal hervonden heb.

Mijn goede voornemen en boodschap: laten we elkaar niet beoordelen op vaccin-keuze, maar op welwillendheid, respectvolle aandacht en vriendelijkheid. Laten we met aardige mensen in gesprek blijven, tot welk kamp ze ook behoren.

 

Een gezond 2022, in alle opzichten!

 

Samenwerking

Iedereen mag weten wat ik gestemd heb (GL) en iedereen mag voor zichzelf ook weten wat ie stemt, dus deze column verschijnt op verkiezingsdag pas om negen uur ’s avonds en is geschreven vóór de uitslagen van de exit polls.

Er was weer een ruime keuze, met veel nieuwkomers, waarvan één Nieuwkomer met een hoofdletter. Volt heeft een goede pers bij weldenkende mensen, waartoe ik mijzelf op mijn goede momenten ook reken. Waar de jonge frisse lui evenwel niks aan kunnen doen is dat ik in mijn omgeving erg last heb gehad van een fervent Volt-persoon die opvallend anders opereert dan waar Volt voor zegt te staan.

Ik ben zo vrij om het samen te vatten als pragmatisch, constructief en gericht op samenwerking. Volt bedoel ik dan, hè? Want een hoog- (niet breed) begaafd persoon die de eigen manipulaties ‘schaken’ noemt en slechts op verzoek van een dappere enkeling uit het lam gelulde publiek de regeltjes- en cijfertjesbrij  met tegenzin even onderbreekt om te zwijgen (en uiteraard niet te luisteren), tja, zo iemand zie ik dan niet voor me bij een pragmatische en constructief samenwerkende Volt-er.

Vraag is natuurlijk of ik langs mijn persoonlijke frustraties en wrok heen kan kijken. Ik waag een poging en dan zie ik een partij die een aantrekkelijk maar niet zo heel erg nieuw programma heeft. Een programma dat, net als bij andere partijen, toch afhankelijk blijft van de goede intenties en communicatieve eigenschappen van mensen die moeten zorgen dat het ook uitgevoerd kan worden.

Nu popt toch even die boven beschreven rondwandelende antireclame op, maar eerlijk is eerlijk: dit type kan elke partij verzieken en het enige voordeel is dat ze daardoor nooit ergens lang blijven, zie de splinters en carrousels in de Tweede Kamer.

Wat betreft samenwerking: ik heb dus gestemd op de enige partij op links die daar ook in de campagne nog over bleef praten, hoe onhandig dan ook. Je weet maar nooit of het een keer gaat lukken.

 

(illustratie: OpenClipart-Vectors via Pixabay)

In één keer goed?

In één keer goed?

Het is al even geleden. Twee weken. Lijkt langer. Boosdoener? Daarover straks.

Terwijl ik dus lang geleden op mijn sportclubje probeerde mijn nóg oudere dag dan de huidige uit te stellen, ving ik tussen de jong-blijf-muziekjes een kort nieuwsbericht op. Letterlijk weet ik het niet meer, maar het kwam erop neer dat uit een peiling bleek dat personeelswervingen tamelijk eentonig van aard zijn.

Het lijkt of er al jaren altijd en overal behoefte is aan energieke, dynamische, creatieve en vooral flexibele krachten om het team aan te vullen. Ik denk dan: als dat al jaren zo wordt geformuleerd en er zitten nog steeds geen energieke, dynamische, creatieve en flexibele krachten, wie zitten er dan wel? Slaperige mompelaars, die verstrooid om zich heen zitten te kijken of er nog iemand komt uitleggen wat ze hier in hemelsnaam doen of horen te doen?

Of zouden de energieken er juist wél zitten en is elke organisatie een onverzadigbare ADHD-organisatie, waar -in plaats van zoetjes- ritalin in de koffie gaat en -in plaats van zakjes creamer- coke in de neus? En dat dan personeelsleden zó snel opbranden dat er telkens nieuwe nodig zijn?

De vraag is: waar hebben we bij samenwerking in een team behoefte aan? Aan mensen zoals wijzelf of mensen die ons kunnen aanvullen? Ik denk het laatste. Extraverte doeners die luisteren naar introverte denkers. En andersom, uiteraard. Dát is samenwerken. Er zit bij individuen natuurlijk van alles tussen die twee extremen in, maar het gaat even om de balans in de overlegcultuur.

De smeerolie van het proces dat we zo samen op gang moeten brengen, is geduld. Want beide extremen kunnen last hebben van ongeduld, volksziekte nummer één. En van perfectionisme, een goede tweede. Het kan namelijk allemaal niet zo snel en vooral niet in één keer goed.

En nou dus even over die aandacht-vreter, dat nare coronavirus. Bij de bestrijding ervan hebben we geduld nodig, met elkaar en met de overheid. Snel ingrijpen combineren met goed nadenken is gewoon hartstikke moeilijk. De communicatie daarover loopt ook al niet helemaal gesmeerd, maar hé, niet alles kan kennelijk in één keer goed.

Volgende keer beter, blijf gezond en laten we elkaar niet opvreten van de zenuwen.

 

 

 

 

Makkelijk scoren

Makkelijk scoren

(afb. Mohamed Hassan via Pixabay)

Dit wordt een zelfevaluatie, ik ben namelijk ook een soort van Ombudsvrouw voor de lezers.

Er zijn nogal wat creatieve zonden, een daarvan is makkelijk scoren. Dat deed ik in mijn vorige column.

Ik meende dat iedereen in mijn bubbel zich wel zó zou ergeren aan die praatjesmakers van Ongehoord.nl, dat alles wat je aan spot over die lui kunt bedenken in goede aarde valt. Als dat resulteert in een slappe column? Jammer, mijn probleem. Maar als ik mensen ermee tekortdoe, vind ik dat vervelend.

Het onzinverband tussen boze mannen en kaalheid viel niet helemaal goed en -zoals een lezer zei- was framend, generaliserend en niet leuk voor aardige mannen die toevallig kaal zijn. Betreffende lezer is overigens zelf geen kale man.

Generaliseren en framen is inderdaad fout, maar mag het wel als grap? Ik dacht eerst van wel, omdat iedereen in de column zou lezen dat kort, lang of geen haar er natuurlijk helemaal niet toe deed. De humor, dacht ik, zat hem juist in dat bizarre: mijn ‘theorie’ klopte niet.

Het stond niet in de column, maar nog zo’n ‘theorie’: pro-piet-activisten dragen allemaal spijkerbroeken en korte zwartlederen jasjes. Niet dus. Maar echt: ik had ooit zó’n afkeer van de agressie van een paar van die lui, dat ik ‘nooit meer!’ een spijkerbroek met een kort donker jasje wilde dragen. Wat jammer zou zijn, want ik had net zo’n leuk jasje van een van mijn dochters gekregen.

Een onzinnige associatie dus, waarom je -ik althans om mijzelf- kan lachen. Maar als zo’n onzinnige associatie ten koste gaat van aardige mannen die toevallig onomkeerbaar kaal zijn -en die wel eens vaker geassocieerd worden met agressie terwijl ze helemaal niet agressief zijn- dan is dat helemaal niet om te lachen.

‘Sorry, het was grappig bedoeld’ is dan geen goede reactie, ontdekte ik ook. Ik moest denken aan het zwartepietendebat, waarin ik wél meteen zie waar de schoen wringt. Daar worden -kort gezegd- twee argumenten tegenover elkaar gebruikt: ‘black face is voor mij als zwarte niet leuk, want ik ben geen olijke bediende die krompraat en kunstjes doet om iedereen aan het lachen te maken’ tegen ‘zo is het ook niet bedoeld, maar ik moet onherkenbaar zijn en dat zwart komt trouwens van de schoorsteen’. Het laatste argument is ontwijkend maar bovenal een niet erkennen van iemands gekrenktheid.

Geen erkenning geven en makkelijk scoren dragen bij aan verdere polarisatie en dat wil ik niet.

Nou ja, kijk eens aan! Daar is mijn goede voornemen voor 2020.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Luisterangst

Luisterangst

Luisterangst (2016) (ill. pixabay?)

Een paar jaar geleden kwam één van mijn bekenden tijdens de borrel met een lullige opmerking over Marokkanen. Ik voelde mij erg ongemakkelijk.

‘Oh! Discriminatie! Gevaarlijk! De kop indrukken! Nu!’ Gevalletje spreekdrang van mijn kant.

Maar ik wist eigenlijk niet wat ik moest zeggen, tegen een bekende die recht tegenover me zat en eigenlijk best wel een aardige vent was. Ik mompelde wat van ‘nou…’ Daarna kwam ook nog zijn aardige vrouw -die het probeerde glad te strijken- met ‘joh, het zijn toch óók mensen’.

Voor mijn gemoedsrust legde ik haar woorden maar uit als ‘joh, niet generaliseren, ze zijn niet allemaal zo.’ En daar lieten we het dan maar bij.

Vanachter je computer verontwaardigd over onbekende anderen oordelen -‘discriminatie!’, ‘seksisme!’, ‘vooroordelen!’, ‘racisme!’ en het momenteel ook erg populaire ‘dom!’- is niet zo ingewikkeld.

Maar in het echt met elkaar samenleven en een gesprek voeren met bekenden die een jou onwelgevallige mening erop na lijken te houden vind ik in de praktijk wel lastig.

Nou ben ik van het type dat ook nog eens graag vriendjes blijft met iedereen. Ik voel me prima bij duidelijkheid, maar niet bij polarisatie.

Dat heeft iets slaps (‘pleaser’), een voordeel is wel dat je geduldig naar overeenkomsten met anderen blijft zoeken.

En wat ik dan bijvoorbeeld vind, is angst.

‘De rechtse boze medemens is eigenlijk bang’, hoor je wel eens van links. En daar een beetje meewarig achteraan ‘bang dat zijn veilige overzichtelijke  wereldje instort’.

Maar kijk nou eens naar de linkse Gutmenschen -waar ik mezelf toe reken. Die zijn toch óók bang dat hun veilige overzichtelijke wereldje instort? Dat het ze uit de klauwen loopt, dat bijvoorbeeld racisme de boventoon gaat voeren?

Ikzelf ben het allerbangst dat we elkaar kwijtraken en dat een volksmenner met een grote bek en slechte plannen er met de macht vandoor gaat.

Van polarisatie kun je iedereen de schuld geven, maar je l a t e n polariseren doe je toch echt zelf. Dus ik stel voor om dat niet meer te laten gebeuren.

Wij burgers gaan maar weer eens naar mekaar luisteren, on-line en off-line. En dan zoveel mogelijk dat laatste, in het echt, hè: in onze huiskamers, buurthuizen en op georganiseerde burgerfora.

“Vertel”. En dan echt luisteren en oprechte vragen stellen.

Voor de duidelijkheid: echt luisteren is niet hetzelfde als op je beurt wachten en dan retorische vragen stellen als “Zie jij nou écht niet dat je een niet-empathische racist bent?” en “Zie jij nou écht niet dat je een politiek-correcte wegkijker bent?”

Linkse en rechtse stokpaardjes staan meestal te trappelen van ongeduld om de ander te vertellen hoe fout diens standpunten zijn.

Maar onlangs heb ik de ontdekking gedaan dat stilte in een gesprek niet zo eng is.

Ik ben niet meer zo bang dat de ander dan zou kunnen denken dat je hem door jouw zwijgen gelijk geeft.

‘Wie zwijgt stemt toe’? Dacht het niet.

‘Wie zwijgt die luistert’. Als het goed is.

‘Wie zwijgt denkt na’. Als het goed is.

Ik heb goede hoop dat wie zijn verhaal kan doen en wie zich gehoord weet, óók meer bereid is tot luisteren en nadenken als de ander zijn verhaal doet.

En dan blijken we uiteindelijk misschien wel minder uit elkaar gedreven te zijn dan we dachten.

Een mooie handreiking om weer met elkaar in gesprek te komen vond ik deze open brief van hoofdredacteur Rob Wijnberg van De Correspondent. Lees vooral ook deze antwoorden van PVV-stemmers en anderen.

Wij kunnen het maar beter weer eens gewoon gaan proberen met elkaar.

Zonder luisterangst.

 

 

 

 

 

 

 

Klimaat

Klimaat

Klimaat (column uit 2016)

Frustratie: de zoekmachine is helder en duidelijk: mijn woordgrapje debatklimaat bestaat al.

Nou, eerst dan maar even over het klimaatdebat -dat van de smeltende ijskappen bedoel ik nu.

De vraag wie de oorzaak is van het toekomstige waterballet -wij, met onze CO2, of het klimaat zelf, met zijn stemmingswisseling- is natuurlijk razend interessant.

Maarrrr -hier volgt een gratis advies: is het niet handiger om gauw te starten met plannetjes die het mogelijk maken dat we met zijn allen op een wat hoger gelegen stukje aarde passen?

Ik bedoel, het smeltpunt maakt het niet uit wat de oorzaak is van zijn wezen, dat gaat gewoon door met van veel ijs nog veel meer water te maken.

Ik hoor het graag.

 

Nu het andere klimaat, dat van het publieke debat.

Moet je dat nou verhit of ijzig kil noemen?

Vóór we dáár nou weer over gaan kibbelen (en dat dan ondertussen de beschaving het water tot de lippen stijgt en de menselijkheid jammerlijk omkomt in modderstromen van elkaar met bagger gooiende zoogdieren met een denkvermogen dat ze niet gebruiken): mijn voorstel is om het onaangenaam te noemen.

En mijn volgende voorstel is om het aangenaam te maken.

 

Een goed gebruik in de bloeiende ruziesector is het leggen van de verantwoordelijkheid voor onaangenaamheid bij de ander.

Nou kan ik me dat bij een uitspraak als “Ik hoop dat u verkracht wordt door een islamiet” wel een klein beetje voorstellen.

Maar om dan als zelfbenoemde weldenkende op een openbaar forum over de andere club te spreken als “overvoed en opgehitst volk dat gewoon eens een tijdje in het donker op een bootje in het IJsselmeer zou moeten dobberen om tot bezinning te komen”, dat vind ik net zo hufterig.

Dus zoiets gaat het hem wat mij betreft niet worden.

 

Geostrateeg Zbigniew Bresinsky zei ‘Onderhandelen doe je met je tegenstander, niet met je vrienden’. En zo is het.

We kunnen veel leren van goede diplomaten, een onderschat beroep.

Ik heb het dus niet over dit soort , maar over bijvoorbeeld Sigrid Kaag, VN-diplomate .

De diplomatieke middenweg is niet slap of laf, die is moedig.

 

“Ja maar die anderen zijn zo dom!”

Nou én? De zelfbenoemde weldenkende medemens neemt mij een beetje al te makkelijk toevlucht tot de IQ-smoes.

Er zijn wel andere gebieden waarop je een medemens kunt aanspreken, ik vind het tamelijk eh.. dom om dat niet te bedenken.

Doe je best maar eens een keer, slimpie, het komt je niet allemáál aanwaaien!

O pardon, ik moet zelf ook nog veel leren…

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Thee. Met aandacht, graag

Thee. Met aandacht, graag

Thee. Met aandacht, graag (column uit 2015)

“Waar je aandacht aan geeft, groeit.” Voor mijn opleiding volgde ik een training ‘Oplossingsgericht werken met kinderen’ en deze zin bleef mij bij.

 

De praktijk leert namelijk dat, als je met de beste bedoelingen een probleem aanpakt, dat ding de neiging heeft juist te groeien. Terwijl je die groei eerder gunt aan de sterke kanten van een kind in ontwikkeling.

 

“Je bent méér dan je probleem”, leerde ik ooit, toen ik er zelf nog aan moest wennen dat het nou eenmaal af en toe wat minder gaat in het leven.

 

Wat dan wél te doen? Kort samengevat: een gediagnosticeerd probleem dat – als een onhandige, logge leunstoel- behoorlijk in de weg staat, wordt symbolisch ergens tegen een muur geplaatst. Niet helemaal uit het zicht, maar ook niet hinderlijk in de weg.

 

Zo ontstaat uitzicht en ruimte voor het kind, dat beter blijkt te kunnen functioneren zonder dat probleem vlak voor zijn neus.

Het ziet vaak zelf hoe het verder moet – zoals dat van nature gaat in de ontwikkeling van kinderen. En dát krijgt dan alle aandacht.

 

Het bovenstaande kwam in me op toen ik het onderwerp van deze column ging bepalen.

Parijs?

Of iets anders, het leven gaat toch door?

 

Allebei maar. Want Parijs gaat toch met me mee, of ik dat wil of niet.

De bijbehorende boosheid, afschuw en angst zet ik langs de kant. Die gevoelens zijn er wel, maar niet vlak voor mijn neus. Ruimte scheppen, dan kan ik beter kijken.

 

Nu ik dat doe denk ik toch heel helder te zien dat de moordenaars van Parijs zich weliswaar verschuilen achter de Koran en legitimeren met een IS-paspoort, maar dat ze allemaal uit Frankrijk komen -ja, óók de Syrië-gangers.

Ik zie verwaarloosde kinderen van verwaarloosde ouders en grootouders in de banlieux, verwijderd uit het gezichtsveld van de Franse overheid en politici, en daarmee uit de samenleving.

 

Kijk, dát is nou een manier van met problemen omgaan die ik fout vind: verwaarlozing.

Ten eerste zijn mensen mensen en die behandel je niet als problemen die jou in de weg staan, maar als mensen: je blijft met oprechte aandacht communiceren.

Ten tweede: als je met iets of iemand moeilijkheden ondervindt, erken en benoem het dan, dát getuigt van moed.

Want het werkelijke probleem is toch dat Frankrijk decennia lang niet wist wat ze aan moest met immigranten?

Iets niet weten is niet verwijtbaar, maar wél dat je het niet onderkent en de boel laat versloffen.

 

Hoe zit het in Nederland?

Ook hier zijn Syriëgangers. Enkele van hen zijn zelfs bekeerlingen, zoon of dochter van hoogopgeleide ouders met een oer-Hollandse achternaam.

Geprivilegieerde kinderen in een seculiere westerse samenleving ontwikkelen zich tot godsdienstige moordenaars, wel iets om in de gaten te houden…

 

Maar goed: de wijken waar veel moslims wonen, hoe gaat het daarmee?

Sommige wijken in de grote steden kennen zo hun problemen, maar de politie kan er nog altijd komen en daarvan is in menige Parijse voorstad geen sprake meer, begrijp ik uit de verhalen.

 

Er wordt door een enkeling nogal smalend gedaan over de lopende contacten met eerste, tweede en derde generaties immigranten die moslim zijn: ‘Lodewijk Asscher drinkt thee in de moskee, wat een watje’.

Nou, ik vind het een prima begin.

 

Of je familie hier nou al eeuwen woont, of je immigrant bent of vluchteling: mensen hebben aandacht nodig. Dan groeit het vertrouwen in jezelf, in elkaar én in de overheid.

Laten burgemeesters, wijkagenten, wethouders, vrijwilligers, raadsleden, buurtwerkers, taalcoachen en bewoners vooral doorgaan met af en toe samen theeleuteren! Daar is niks softs aan. Je kunt -zo nodig- een harde noot kraken bij een goed gesprek.

 

Het gaat uiteindelijk om het welzijn van elk individu, maar als je zo in het belang van de samenleving de kans verkleint dat een kind zich ontwikkelt tot een volslagen gestoorde om zich heen schietende (zelf)moordenaar is dat mooi meegenomen.

 

De wijken in, Hollande, dat is moediger dan oorlog voeren.

 

Bon courage, Monsieur le Président!