Rutschremmer

Rutschremmer (column uit 2015)

Wegens verhuizing gaan we onze vijf en dertig jaar oude badkamer verlaten.

Er bevindt zich daarin een groen bad met bleke vlekken: het bewijs dat schoonmaakazijn niet de beste vriend van kunststof is.

 

De douchebak, ooit ook groen, laat zien dat andere schoonmaakmiddelen eveneens niks beters te bieden hebben dan verbeten agressie.

De wasbak daarentegen is van keramiek en glanst als vanouds.

Maar wel groen dus en bovendien een maandagochtendmodelletje -dat wil zeggen ontworpen na een zwaar weekend. Naast de kraan loopt de vorm aan beide zijden met een nauwelijks waarneembare glooiing af, zodat binnen enkele seconden het gespatte water op de grond lekt.

 

Rest nog even de tegeltjes te beschrijven. Onze keuze was destijds: gebroken wit. Om saaiheid en gevoelens van verveling tijdens het baden tegen te gaan, lieten wij in alle hoeken plantjes groeien. Keramisch dan: op de tegeltjes is klimop meegebakken.

In prima staat nog, maar iets doet mij vermoeden dat wij de laatste gebruikers van dit retro badgebeuren zullen zijn.

Zonde.

 

De badkamer in ons nieuwe huis is iets jonger, ook retro, met een modern toefje ouderenzorg van later datum. Overal handgrepen waar ik eerlijk gezegd al aan toe ben, maar ik zit nog in de ontkennende fase dus die gaan eruit en de rest ook.

Ja ik hoor het: zonde!

Maar de doorslag wordt onverbiddelijk gegeven door de radiator. Die zit namelijk vlak naast de wc-pot en heeft zichtbaar geleden onder deze weinig benijdenswaardige positie.  Moet ik nog iets uitleggen, dames, heren ook?

 

Bij het uitzoeken van de nieuwe tegels heeft men mij verteld van de R9, oftewel Rutsch-remmer 9. Dan glijden normale mensen niet uit, maar ik ben niet normaal. Bovendien breken normale mensen niet altijd wat als ze vallen, ik daarentegen hoef bij wijze van spreken niet eens te vallen voor een botbreuk.

 

Van die nieuwe tegels die we eerst uitgezocht hadden heb ik dus één nacht niet geslapen. Ik was bang dat ik bij de eerste keer douchen zó ongelukkig zou uitglijden dat met één klap een aangepaste badkamer weer wél nodig zou zijn. Of helemáál geen badkamer meer.

 

Dus het worden tegeltjes R10. Zonder klimop.

Realisme

Realisme

Realisme (column uit 2015)

Ik verklap het maar meteen:

als opiniemakers zoals René Cuperus in de Volkskrant van 7 september 2015 hun bijdrage leveren aan het debat over deze onvolmaakte wereld en daarmee laten blijken hoe wanhopig somber ze het inzien, haak ik af. Al zeggen sommigen: hij schetst de harde realiteit.

 

Vervolgens ga ik op zoek naar mensen die mij inspireren, moed geven. Het zijn de mensen die er goed tegen kunnen dat ze met het etiketje naïef/idealistisch/niet-realistisch op hun jas lopen. Voor zover ze dat al weten, want het kan ook achter hun rug op de achterkant geplakt zijn: LOL! (Voor de niet-ingewijden: dit is internet slang. Het betekent laughing out loud. Keihard uitlachen dus.)

 

Toen enkele maanden geleden, ik meen óók in de Volkskrant, een foto verscheen van een ontbijttafel met daaraan gezeten een Fries echtpaar met hun uit naastenliefde in huis genomen vluchteling, was er op Twitter grote hilariteit over de hagelslag, de jam, de beschuitjes en natuurlijk het uiterlijk van deze christenen: LOL! Soms snap ik daarom dat ‘de provincie’ een pesthekel krijgt aan ‘de randstad’ met zijn slechte manieren: religie is achterlijk, liefdadigheid belachelijk en dat moet je allemaal hardop zeggen.

Maar nu ben ik zelf aan het generaliseren, pardon. Generaliseren is een besmettelijke ziekte: als veel mensen het doen is de verleiding groot om het óók te gaan doen. En dan zou ik nu zeggen ‘kijk, dát is nou Nederland: vluchtelingen vragen om hulp en dan gaan we mensen uitlachen die iets goeds proberen te doen.’ Maar -realist die ik ben- ik weet dat niet iedereen zo is.

Nu de ellende als gevolg van oorlogen en armoede in de wereld deze kant op komt, raken veel mensen van streek, ik ook. En ik ben me ervan bewust dat ik op dit moment hevig worstel met de grenzen van nuchterheid en emotie.

 

Maar om nou in een verlammende somberheid weg te kwijnen en zo apathisch te worden dat ik niks meer kan doen, nee. Ik luister wel naar de pessimistische realisten hoor, uit beleefdheid.  Maar ik trek me op aan andere realisten, die de kracht van het woord gebruiken om te inspireren en te motiveren. Zoals bijvoorbeeld opiniemaker Bert Wagendorp, die van mening is dat de pessimisten ‘de drive van vluchtelingen om er iets van te maken onderschatten’.

 

Sombermensen, het spijt me, ik heb niks aan jullie. Dat is voor mij de harde realiteit.

 

 

 

Op aarde

Op aarde

Op aarde (column uit 2015)

Ik duw het voorwiel in één van de standaards, mijn fiets is de enige. Een paar meter verder, op een bankje in de zon, zitten drie jonge meiden voor het rouwcentrum. De ernstige gezichten passen niet helemaal bij hun outfit, die weliswaar gepast zwart, maar ook best sexy is.

 

Mijn fantasie staat altijd standby en springt aan: ze hebben misschien een leeftijdgenoot begraven.

Waarom denk ik dat eigenlijk? Is het het zwart -de kleur van het laatste afscheid- tegen die frisse jonge huid, een nadrukkelijke perspectief op vruchtbaarheid en voortzetting van het leven? Of is het mijn verdrietige ervaring dat de toekomst voor sommige jonge mensen abrupt van tafel wordt geveegd, net zo onverbiddelijk als voor mensen die hun toekomst tot en met het laatste restje geconsumeerd hebben?

 

Op de plaats waar mijn zus en ik drie maanden geleden onze broer de auto met de urn van onze moeder zagen parkeren, staat nu een andere, en een lege draagbaar op wieltjes. Bij ons was toen een kruiwagen klaar gezet, maar de beheerder kon de bescheiden steen met urn gewoon in zijn handen dragen.

 

Ik pak de bloemen voor mijn moeder en loop naar haar urnentuintje. Niet helemaal rechtstreeks trouwens. Bij de verdeling van het erfelijk materiaal ten tijde van mijn conceptie won mijn vader waar het ging om oriëntatievermogen. En dus loop ik vaak verkeerd en zelden goed.

 

Mijn moeder staat, nu ze deze aarde verlaten heeft, met haar urn boven aarde. Toen ze hier nog was verkoos ze het om later ‘toch maar gecremeerd’ en niet begraven te worden. ‘Als je hoort van die troep in zo’n kist…’ Van een eigen plekje zag ze toch maar niet af, ‘maar ik wil niet in zo’n muur’. Dus het werd een tuintje.

De lange rode roos die ik er tijdens de bijzetting neerzette is nu onherkenbaar als bloem, maar als ik hem uit de vaas pak, blijken de stekels van de steel nog goed te werken. Het heeft deze mooie zomer ook overtuigend geregend. Ik neem me voor om, behalve handschoenen, de volgende keer ook een stoffer mee te nemen om de opgespatte zanderige aarde rond de urn op de gedenkplaat weg te vegen. Boven aarde is boven aarde, toch?

 

Als ik weer bij mijn fiets kom, kijk ik hoe ver de nazit is. Ik zie wat ouderen en een klein meisje. De meeste mensen zijn al weg of staan op het punt om te vertrekken.

Daardoor voel ik me ietsje geruster in mijn ongemak: wanneer ik nú met mijn rode blouse en spijkerbroek even van de sanitaire voorzieningen gebruik ga maken, val ik wel op, maar voor minder mensen.

 

Er zijn daar meer dames voor een snelle visite en ik herken in hun doen en laten die merkwaardige opluchting die zich meester maakt van mensen na het officiële afscheid van hun doden.

 

Er wordt weer hard gepraat, de klus is geklaard, het leven gaat door. De volgende stap is samenkomen en consumeren op een levendige plek op deze mooie aarde.

 

“Op naar de Kagerplassen!”, hoor ik een vrouw zeggen. Dat bedoel ik.

 

Als ik naar huis fiets besluit ik dat het een afscheid was van iemand die een lang leven heeft mogen hebben, zoals mijn moeder.