Logboek

Logboek

Logboek

Mijn lief en ik strekken onze stramme ledematen met een wandeling in ons dorp. En rusten uit in onze koffietent. Hij gewoon koffie met appeltaart en ik bananencake en cappuccino havermelk. Schaamteloos, dat laatste. Om niet te zeggen: met een middelvinger.

De linkse havermelk-elite wordt na de verkiezingsuitslag extra belaagd en als ik belaagd word, word ik opstandig.

Als links-elitaire moet ik namelijk de hand in eigen boezem steken. Nou, dan krijg je bij mij dus dit: er komt een hand met een middelvinger uit.

Niet dat ik niet naar mezelf wil kijken, integendeel, dat doe ik al mijn hele leven. Te veel, misschien. Want je moet natuurlijk ook tijd overhouden om kritisch naar anderen te kijken. Ik ben namelijk niet de enige die iets fout doet. Af en toe moet je dus je normale instinctieve reactie toelaten: ‘ja doei, ik ben je malle miepie niet’.

Nou, zulke en vele andere gedachten gaan dus tijdens de koffie door mijn hoofd en bij lief L ook, maar dan op basis van alle boeken die hij tegelijkertijd leest. ‘Het wordt wel wat lastig om het overzicht te houden’, zegt hij. ‘Welkom in mijn wereld’, zeg ik. Ik heb er geeneens boeken voor nodig.

Ik vertel over het logboek dat ik in een agenda van 2024 ga bijhouden. Mijn motto voor het komend jaar wordt ‘omarm de chaos’. Om dit vol te kunnen houden wel wat structuur: elke dag 10 minuten meditatie, 10 maal squatten, 30 minuten wandelen en een paar regels in mijn logboek schrijven.

Verder zult U ons beiden kunnen vinden op het strijdtoneel, mijn lief wat beschaafder dan ik met mijn middelvinger.

We blijven elite en we blijven links. PVVNSCBBBVVD kan een grote waffel krijgen. Politiek op onze voorwaarden, en anders? Een middelvinger. De nette variant dan.

 

 

 

 

Afbeelding: Gabi, via Pixabay

Uit het raam

Uit het raam

Uit het raam

Uw privacy is gewaarborgd. Maar ik kan wel zien hoeveel bezoek ik op mijn website krijg en wat het bezoek leest. De ene dag is drukker dan de andere en op een rustige dag was er maar één gast (of een robot, dat controleer ik dan weer niet) en die las een column over *ouder worden, uit 2015, het jaar dat we verhuisden naar een appartement op de begane grond.

Nou, dat appartement hebben we inmiddels weer verlaten. Nu kan ik hier natuurlijk allerlei redeneringen optuigen over het waarom. Maar het komt er kort gezegd op neer dat we ons hebben laten wegpesten. Dat klinkt zielig en dat is het natuurlijk ook wel een beetje. Dus in het moeizame proces -wéér opruimen, huis etaleren, verkopen, huis zoeken, huis kopen, inpakken en wegwezen- hield ik mijzelf en lief L regelmatig de titel van een krankzinnig leuk boek voor: De honderdjarige man die uit het raam klom en verdween. Zo waren wij ook. Die honderdjarige liet zich niet langer tiranniseren door de directrice van het bejaardentehuis. Het was een trut, voor alle bewoners trouwens. Zo eentje hadden wij er ook, al was die feitelijk geen directrice en was het seniorencomplex geen bejaardentehuis. Maar wij waren wel net zo stoer als de honderdjarige.

Het heeft ons verouderingsproces natuurlijk niet kunnen tegenhouden, maar we kunnen daar nu tenminste opgewekt over rouwen tussen vitale mensen in de levensfase waarover we rouwen dat die voorbij is. Je zou zeggen: helpt niet echt. Maar is toch zo. Want die voorbije fase (werkende mensen met kinderen) is fijner om op terug te kijken dan de onzekere schoolfase van onmacht, pleinruzies, jaloezie en pesten. Die fase is veel langer geleden, maar kan in de seniorenfase weer heel dichtbij komen.  Zeker als je de pech hebt met een paar verkeerde mensen in een Vereniging van Eigenaren terecht te komen. Zonder het perspectief dat je op een gegeven moment groot gegroeid bent en je eigen leven kunt gaan leiden. Dus dan klim je als senior maar uit het raam.

Wij wijden ons nu weer vitaal aan de medemens en een duurzamere wereld maar verenigen ons nimmer meer in eigenaarschap. We hebben nu een huis waarvan ook het dak, de muren, ramen en buitendeuren van ons zijn.

Teken trouwens eens een huis zonder dat.

Precies.

 

 

afbeelding: janjf93 via Pixabay

Identiteiten

Identiteiten

Identiteiten

Sinds enkele medelanders -die zichzelf gekleurd en mij wit wensen te noemen- hun mondje stevig roeren, hoorde ik over identiteit. Ik had er nooit lang over nagedacht, vraag me niet waarom. Volgens hen ging het daarvoor te goed met me. Sinan Çankaya schreef er een boek over, ‘Mijn ontelbare identiteiten’. Aanrader, je moet alleen wel kunnen tegen die storende sociologenpraat, tussen de mooi geschreven verhalen over zijn leven als migrantenkind door.

Afijn, sinds enkele jaren ben ik me dus ook bewust van mijn identiteiten, al dan niet toebedeeld en inclusief kwalificaties. Gaat ie.

Ik ben vrouw (emotionele zeurkous), wit (geprivilegieerde kolonialist), hoogopgeleid (weet niks van het echte leven), welvarend (verwend) en ik woon gezien de woningnood in teveel vierkante meters (egoïstisch), zeker voor een bejaarde (nóg egoïstischer). Over dat laatste: ik ben héél duur voor de samenleving, omdat ik natuurlijk weer niet gezond geleefd heb en daar draait de jonge belastingbetaler nou voor op. Tot overmaat van ramp laat ik ook nog een grondig verpest klimaat achter.

Ouder worden is al niet leuk, maar om nou de schuld te krijgen van alles wat er ondanks alle inspanningen mis is, voelt niet zo…eh…leuk, dus.

 

Zo zie je, Çankaya, dat de vijandigheid jegens al míjn identiteiten ook aardig kan oplopen. Ik reken de laatste tijd bij de Leuk-Leven-kassa regelmatig een hoger bedrag af dan mijn incasseringsportemonnee eigenlijk bevat.

 

Wie drijft die prijzen eigenlijk zo op?

Wij allemaal, vrees ik.

Ik moet me zelf ook beheersen. Bijvoorbeeld om die planeetdepri’s, ratioadepten, boos gekleurde betweters en koosjere vierkante metertellers niet allemaal in een hok bijeen te drijven en door de tralies heen de vraag toe te schreeuwen wat ze zélf eigenlijk doen voor een leukere wereld, behalve een ander de schuld te geven dan. En of ze niet vinden dat het bij een gezond leven hoort om regelmatig kritisch naar jezelf te kijken. Kritisch, maar vooral ook mild, want het schijnt dat je dan ook wat milder naar ‘De Ander’ gaat kijken.

Maar van deze onbeheerste plannen van mij komt natuurlijk niks en dat is maar goed ook. Dus spreek ik kritisch tot mezelf (‘niet overdrijven’) en mild (‘kan me wel voorstellen dat het je af en toe tot hier zit’) en dan word ik wel weer een beetje milder tegenover de anderen. Ach, ben nooit zwart geweest natuurlijk, maar wel jong en op de barricade. Toen was ik misschien ook niet altijd even leuk. Van die barricade krijgen ze me overigens niet weg, leuk of niet leuk.

 

Blauw

Blauw

De hand met de blauwe handschoen op mijn arm voelde aangenaam warm. Toen zijn collega en hij in corona-outfit met onderzoekende blik binnenkwamen, wist ik dat ik moest uitleggen waarom ik de huisartsenpost had gebeld. Ik was moe en besloot het kort te houden: ‘ik voel me zó k*t!’

Ik kreeg er twee glimlachen voor terug. En die warme blauwe hand dus. Ik stak toch maar mijn verhaal af over een ellendige nacht met hevige slokdarmkramp en overgeven. Pas toen ik ze even later fronsend naar mijn hartfilmpje zag kijken, gaf ik mijn eigen diagnose op. Ik maakte een redelijke kans op een andere, dus dan doe je zoiets ruimhartig.

Die andere kwam in het ziekenhuis. Daar lag ik weer, net als vier jaar geleden, maar nu zónder afspraak en mét een infarct. Zeiden ze tegen me. Ook nog een oude, zeiden ze tegen me. Dit gaat niet over mij, zei ik tegen mezelf. Ik speelde het spel maar mee, soms ben ik meegaand. Bovendien lukte het om een of andere reden niet om de rol van gezonde vitale oudere te spelen.

Waarom ik dan ’s nachts 112 niet had gebeld, vroegen ze. Ik weet niet meer wat ik zei. Maar er waren goede redenen. 1. Een hartaanval kwam niet gelegen, zo midden in onze verhuizing. 2. Lief L., moeilijke slaper, sliep net zo lekker. 3. Zolang iemand een emmer kan pakken en naast zijn bed kan zetten, heeft die geen hartaanval. En dat kon ik allemaal.

De werkelijke reden moge duidelijk zijn: ik kon niet meer goed nadenken. Spijtig, maar het was wel fijn dat de mevrouw van de huisartsenpost dat wél kon. (Ik heb zo’n kramp in mijn slokdarm, kan ik even langs komen? Bent u kortademig? Soms, ja. Maar nu, bent u kortademig? Eh, ja. Ik stuur een ambulance. Nee, doe maar niet, dan schrikken de buren zo. Ik stuur een ambulance. Oké dan, maar geen spoed hè. Ja, wel.)

Of ik er iets van heb geleerd? Zeker!

Blauw vond ik altijd koud, maar blauw kan heel warm en welkom zijn.

En voortaan iets eerder bellen, misschien.

Groot groeien

Groot groeien

Lachmann-Anke (Pixabay)

Als ik later groot zou zijn, was ik lekker de baas. En zou ik alléén nog maar boterhammen met boter en suiker eten. Mijn vader schoot in de lach, toen ik dat vroeger zei. “Dat lust je dan niet meer.” Ik ben nu groot en het klopt, al vergeet ik de verrukking van toen nooit.

Het fotoboek in mijn hoofd is rommelig en niet chronologisch ingeplakt. Dus dat werd bladeren, maar ik kon verder niks vinden over ‘later-als-ik-groot-ben-plannen’. Daar was ik naar op zoek vanwege grote mensen uit het dagelijks nieuws. Ze vallen nogal op, omdat ze zich niet gedragen als grote mensen. Wat zouden hun ‘later-als-ik-groot-ben-plannen’ zijn geweest? Ik denk opvallen en dat is dan gelukt.

Ik noem verder geen namen, maar er is er eentje die opvalt vanwege zijn taakopvatting van Tweede Kamerwerk. Daar vallen onder: zwetsen in het Latijn; verkleden (soldaatje); pianospelen (op een echte vleugel!); lavendel snuiven; coke snuiven. En niet te vergeten: Maradona aftroeven betreffende alcohol en cocaïne. Lanterfanten dus. Maradona kon tenminste nog voetballen.

“Waar komt jouw kruistocht tegen het antisemitisme vandaan?”, vroeg het joch aan iemand. Die zei dat iedereen toch tegen antisemitisme was, waarop hij zei “bijna iedereen die ik ken is antisemiet”. Dan ken je een hoop rotzakken, zou ik zeggen. Wat mij -naast dat antisemitisme- schokt is dat hij denkt dat iedereen zo is en dat hij geen benul lijkt te hebben van de ernst. Alsof het over masturberen gaat: wát nou, iederéén doet dat toch?

Iets verder van hier loopt er nog zo eentje rond. Ik herinner me zulke kinderen van vroeger: verliezen en dan moord en brand schreeuwen dat de ander doet wat ze zelf doen: vals spelen. Op het schoolplein kinderen betasten, schoppen en bespugen. En dan -na die verdiende knal voor hun harses- gaan janken dat ze niet meer op zijn partijtje mogen komen. Joepie! Eh, jammer.

Die van hier heeft goed naar die van daar gekeken: media liegen en iedereen speelt vals. Er komen er steeds minder op zijn partijtje: alleen nog een net zo’n over het paard getild rotjoch als hij, plus een paar verdwaasde angsthazen.

Ik weet trouwens niet of zijn oude vriendjes wél groot gegroeid waren. Misschien was dit hun laatste groeispurt. Ze hadden er wel eerder achter kunnen komen dat het niet slechts koket studentikoos gebral is, als je jouw poepkleurige theorettes over cultuur staat uit te venten.

Maar goed, nu tegen antisemitisme en racisme en daar hou ik ze aan.

Zij zijn groot en hij blijft klein.

 

 

 

 

Maar ik niet…

Maar ik niet… (column uit 2017)

Maar ik niet… Wel dus, ik ben sterfelijk.

Het is niet dat ik een lage pet op heb van de intellectuele mogelijkheden ónder die pet, maar een beetje onnozel ben ik wel. Ik dacht over oud worden namelijk ‘dat komt later wel’. Dat klopt natuurlijk, per definitie. Tot zó ver had ik dat heel goed gezien.

Maar eerlijk gezegd dacht ik diep in mijn hart dat van dit uitstel ook afstel zou komen. Of dan tenminste: afstel van bijbehorend ongemak zoals slijtage en afnemende krachten. En van doodgaan natuurlijk, maar dit terzijde. (Doodgaan kende ik van horen zeggen. Dat gaan anderen, maar ik niet.)

Je moet je jeugdige conditie gewoon bijhouden en trainen en die neem je dan mee met je opklimmende leeftijd. Die laatste wordt zo alleen getalsmatig indrukwekkend hoog, maar daar hoef je echt verder niks van te merken. Dacht ik. En dat je als je jong bent ook weet dat je gezond moet leven om gezond oud te worden, nou, ik zal nogmaals eerlijk zijn: gezond leven kan altijd nog, dacht ik ook dáár bij.

En zo stopte ik nogal laat met roken en ga ik pas sinds een paar jaar verstandig om met mijn liefste vijand -Koning Alcohol.

Mijn grootste zwaktes bleken echter: bewegen en stressmanagement. Ik bakte er eigenlijk niks van. Het lijkt wel wat, hoor, maar nu weet ik dat er, achter dat beheerste uiterlijk, binnenin mij een lichaam reageert door langzaam het aderwerk te laten dichtslibben. Dat maak ik tenminste op uit de kennis van de mensen van de hartwetenschappen, waar ik een paar maanden geleden terecht kwam.

Wat nu? Bewegen. Als je maar veel beweegt, heb je minder piekertijd. En bewegen schijnt verder ook goed te zijn, want dan kan het lichaam de artsen wat werk uit handen nemen: natuurlijke omleidingen maken voor verstopte aderen. Die laatste info geeft mij vleugels bij het trainen, want ‘spinning’ -oftewel nergens naar toe fietsen- vond ik tot nu toe oersaai.

Zo langzamerhand, na kunstmatige hulp in de vorm van twee dunne tunnelbuisjes in de cityring van mijn hart-, kan ik het weer zelf: vitaal vooruitkomen. Een beetje van het ziekenhuis en een beetje van mezelf.

En die stress? Bij mij helpt meditatie, wat niet zo zweverig is als het klinkt. En ach, weet je: alles in het leven wordt betrekkelijk als je je lichaam ervaren hebt als een auto met vier lekke banden die je in je eentje de berg op moest duwen omdat de brandstof op was.

En die dood komt ook wel een keer. Maar nu nog niet.

 

 

 

 

 

 

Zomerkleren

Zomerkleren

Zomerkleren (column uit 2016)

Zevenennegentig is Riek, mijn bovenbuurvrouw. In het gedeelte van het complex waar wij onze benedenwoning hebben, zijn geen liften.

“Ja, Maaike, daar denk je toch niet aan als je jong bent, dat zo’n trap lastig kan worden!” Ze telde bij het betrekken van het appartement zeventig lentes en het tekent haar levensinstelling: leef bij de dag.

En wees oprecht.

Want toen de gereformeerde dominee -‘Ik heb een heel leuke kerk hoor’- tien jaar later vroeg hoe het was om tachtig te worden sprak ze opgewekt: “Helemaal niet fijn!”

Onlangs bezocht hij haar weer en ze had gezegd: “Moet je me niet nog wat vragen?”

Onze eerste kennismaking was een paar maanden geleden. Wij hadden bij al onze buren een brief in de bus gedaan, waarin de overlast van de verbouwing in ons aanstaande huis zo tactisch mogelijk verwerkt was.

Net terug in ons oude huis ging mijn mobiel af. Tegen de tijd dat ik die onder uit mijn tas had gevist had Riek de voicemail al ingesproken: “Maaike, wat ontzettend leuk dat jullie dat doen, zo’n brief, echt aardig! Kom zeker eens langs om kennis te maken, ik kom de deur haast niet meer uit, maar je bent van harte welkom. Oh, je spreekt met Riek, de bovenbuurvrouw. Nou, nog heel erg bedankt, hoor, erg leuk!”

De lage, maar vitale stem en de energieke rollende r moet u er even bij denken en u zal begrijpen: mijn hart was gestolen.

Riek heeft ongelooflijk veel last gehad van de verbouwing, tot en met een stroomstoring toe. “Ik word er zo zenuwachtig van!”, zei ze over dat laatste, toen we belden om te vragen hoe het ging.

Maar ook “Ik ben blij als het allemaal voorbij is, en jullie ook natuurlijk!”

Zover is het nu, van de week kwam ze kijken. “Wat hebben jullie er iets moois van gemaakt!”, met het enthousiasme van een kwieke vijftiger.

Na een uurtje excuseerde ze zich: ze werd moe, ik kon het zien. Gesprekken volgen en voeren is niet makkelijk als je zo doof bent.

Helder is ze nog wel. Ik vroeg of ze het bij ons niet te fris vond. “Ik zorg dat het bij mij 23 graden is, zomers en in de winter. Maar waarom draag ik dan nu winterkleren en over een half jaar zomerkleding, snap jij dat, Maaike?”

 

Enthousiast over het mooie van het leven, eerlijk over het niet meer zo mooie: zó wil ik oud worden, met humor en verwondering.

 

 

Het Laatste Oordeel

Het Laatste Oordeel

Het laatste oordeel (column uit 2015)

Je komt er vanzelf, gewoon een kwestie van doorgaan met ademhalen. En van genoeg – vooral niet teveel – innemen. Wij spreken nu over het succesvol bereiken van het volgende kalenderjaar. Met daaraan parallel een nieuw levensjaar – waar je overigens wel oud van wordt.

Uiterlijk klopt jammer genoeg alles met mijn leeftijd, maar innerlijk loopt mijn grijzende rimpelhoofd niet echt soepel synchroon mee.

Ben ik op de verjaardag van een leeftijdgenoot met kroonjaar, dan zie ik opvallend veel grijze koppies. Ach hoe aardig, wat een leuk gebaar van de jarige om allemaal oudjes uit te nodigen, zegt mijn binnenhoofd dan.

We gaan in deze levensfase kleiner wonen. En ook bij de keuze van een nieuwe woonomgeving spoort het bij mij niet helemaal, bleek.

Het appartement  – zo heet een flat heden ten dage – ligt leuk. De loggia – da’s dan je balkonnetje – biedt uitzicht op de kerk. Eronder ligt de levendige dorpskern met winkeltjes en restaurantjes in oude pandjes. Erg leuk.

Maar twijfel over het wonen daar bevangt mij. De laatste bewoners zijn overleden. En de overige inwoners van het complex …eh,  bijna.

Weer buiten op de stoep zegt onze aankoopmakelaar onomwonden:  „Waarom dit? Is voor jullie toch tien-vijftien jaar te vroeg?!” Kijk, hij kost een lieve duit, maar dáár neem je zo’n schat nou voor.

Weemoedig kijken we naar de gezellige dorpsstraat. Voor ons laatste oordeel komt onverwacht hulp. Een oudere heer schuifelt aan bij ons gesprek. „Is die makelaar van de verkoper al weg?”

Enthousiast neemt de man diens taak over. „Ik woon hier prima, erg tevreden. En weet u, de lift, daar heb ik me hard voor gemaakt. Het duurde even, maar hij is eindelijk aangepast. Ik zeg, daar moet toch een brancard inpassen! En een doodskist!”

We zijn eruit. En trekken elders in. Begane grond, wel zo handig. Vanwege de piano zullen we dan maar zeggen.