In de Duitse streek waar we waren, werd carnaval gevierd. De optocht van dorp naar dorp bestond uit één muziekwagen vanaf welke snoep zou worden uitgedeeld, zo hoorden we. Net toen we onze laatste avond vierden met een etentje in het restaurant van ons dorp, kwam de wagen langs.
Omdat ik het heerlijke moment niet wilde verpesten met een zuinig gezicht en domme opmerkingen als ‘niet te veel hoor’, ging ik maar niet met de kleindochters mee naar buiten. Binnen vijf minuten maakten de zusjes hun rentree. Voorzichtig liepen ze door de grote zaal, hun armen vol schatten. Ze hadden zoveel gekregen als ze konden dragen. En dat is heel veel, de behendigheid van jonge kinderen als het gaat om dit belangrijke onderwerp moeten wij vooral niet onderschatten. De oudste (9) keek blij, maar met de wereldwijsheid die past bij een kind van haar leeftijd: ‘Leuk, maar ik voorzie straks enige corrigerende maatregelen’. De jongste (5) is nog op de leeftijd dat wonderen gewoon wonderen zijn. De intense blijheid van hart en ziel gaat ongefilterd naar haar gezicht en doet de wereld stralen. Zo is zij de ander tot vreugd, ook als het wonder in de ogen van die ander niet per se gezond is.
Thuis deelden we omstandig de vreugde, onder het mompelen van woorden als uitdelen, tanden poetsen en water drinken na het snoepen en zo. Net toen de pyjama’s aan waren en de tanden gepoetst, hoorden we de muziekwagen weer, steeds dichterbij, het weggetje naar ons afgelegen huisje op.
Ongeloof op het kindergezicht: voor de tweede maal zou zich, rechtstreeks uit de hemel, de pot met goud over deze aarde uitstorten en ook deze tweede keer uitgerekend op de plaats waar zij zich met haar zus bevond.
Gelaten lieten wij volwassenen dit allemaal over ons heen gaan. Wij waren er toch maar mooi in geslaagd onze zurige zorgen voor haar verborgen te houden. Want later, bij het naar bed gaan, hoorde ik haar op de trap zeggen, het grote geluk met haar moeder delend:
‘Mama, ben jij ook zo blij? Dat jouw kindjes zoveel snoep hebben gehad?’
Diagnoses op het gebied van ontwikkelingsproblemen van kinderen kunnen heel nuttig zijn. Jammer van de gedachte dat ‘de patiënt’ dan voortaan in een hokje blijft en met een etiketje op het voorhoofd door het leven moet. Dat is niet zo: kinderen worden behandeld en de kennis om dat goed te doen wordt steeds groter.
Het probleem zit bij dát deel van het publiek dat een etiketje op een kind ziet en zonder enige kennis van zaken een oordeel velt, variërend van ‘modeziekte’ en ‘onzin, gewoon opvoeden, geef ze maar even aan mij’ tot ‘zielig’. Dat maakt dat een ander deel, niet zelden de naaste van een kind, gaat twijfelen aan de zin van een diagnose. En daarmee het kind en zichzelf een behandeling ontzegt.
Het valt, weet ik uit ervaring, natuurlijk niet altijd mee om die gemêleerde groep kinderen met normale eigenschappen -maar dan in het kwadraat- een beetje in balans te krijgen, zodat het voor iedereen en vooral voor henzelf wat leuker wordt allemaal. Maar ik had een verstandige collega, toen ik in het speciaal onderwijs werkte. Als we elkaar aankeken omdat we het even niet meer wisten, zei ze ‘ach, wat ze nodig hebben is gewoon vitamine L, dat doet wonderen’. En zo was het en zo is het.
Misschien handig om te vermelden dat de L voor liefde stond. En staat. Maar ik ben genoodzaakt hierbij te vermelden dat wij ons er destijds niet even van afmaakten door met onze handen een hartje te vormen. En dat we ook niet -kritiekloos- in het gezelschap verkeerden van mensen die de woorden liefde en vrijheid meenden kracht te moeten bijzetten met fietskettingen en startkabels om het bevoegd gezag te meppen. Die wekelijkse kapers van de liefde, daar heb ik het inderdaad over.
Voor de goede balans slik ik nu ook een beetje Vitamine Z (=Zijn ze nou helemaal belazerd).
Ik ken ze niet persoonlijk en het zal allemaal wel weer heel goed bedoeld zijn van deze zelfcentrale medemens, maar voorlopig neem ik mijn vrijheid om te bedanken voor hun liefde. Ben al voorzien.
Vóór in haar huis, in een stoel voor het raam: je wist niet hoe snel je voorbij moest schieten.
Sommige mensen ‘tijgerden’ op het trottoir onder haar raam voorbij, maar zo lenig was ik niet. Bovendien hielp het niet, want schijnbaar tegelijkertijd bevond ze zich in de achtertuin, commanderend over de schutting.
God zag alles, en als hij even sliep of op zoek was naar zijn bril, nam deze buuf zijn taak over: ze bemoeide zich óveral mee.
God sprak niet, zij daarentegen wel.
Ze verstond bovendien de kunst om te praten zonder tussendoor adem te halen, zodat je er geen woord tussen kreeg.
Ik kreeg de zenuwen van haar.
Nou, dát gevoel -dat er tot vér voorbij de grenzen van je privacy op je gelet wordt, dat niks mag en alles moet-, dat heb ik nou ook met de kledingvoorschriften van feministen.
Waarbij dan nog komt dat ik ze niet snap.
Als je dat laatste zegt, krijg je te horen dat er meerdere stromingen zijn.
Die dan wel één ding gemeen hebben: zíj weten hoe het zit en ík heb het maar te begrijpen.
Van haar mogen basisschoolmeisjes experimenteren met naveltruitjes zoveel ze willen en de school die -om misplaatst navelstaren te voorkomen- de truitjes verbiedt, lijdt volgens haar aan sletvrees. Want dat laatste is nu de feministische mode: sletterig is in.
Nou is de reden die de betreffende directrice geeft wel treurigmakend: ‘Ik wil niet in de situatie komen dat een meester de hele dag uitkijkt op meisjes zonder bh in strakke hemdjes.’
Meesters? Die zijn er toch nauwelijks? Trouwens: waarom alles nou altijd weer op die mannen gooien? Alsof er geen lesbische vrouwen in het onderwijs werken.
Maar dan nog.
Je hebt toch, los van seksuele frustraties van wie dan ook, nog zoiets als ‘passende kledij’?
Toen, meer dan twintig jaar geleden, mijn dochters in naveltruitjes en korte rokjes naar de middelbare school gingen, hintte ik voorzichtig dat ze naar school gingen, niet naar het strand.
Ik weet niet hoe het afliep, maar ik vermoed dat ze gewoon bleven dragen wat ze wilden, of liever, wat hun ‘peers’ ze voorschreven.
Lees ‘Het misverstand opvoeding’ van Judith Harris, of desnoods alleen de inleiding, en U weet wat ik bedoel.
Maar ik had het in ieder geval geprobeerd.
Overigens vind ik een mannelijke leerkracht in korte broek -lees harige benen- en blote voeten in sandalen óók niet gepast gekleed.
Maar de strijd ‘passende kleding’ en ‘esthetisch’ verlies je altijd, want alles moet kunnen, toch?
Nu de feministische dresscode.
In mijn jonge jaren moesten vrouwen -volgens feministen- beschermd worden tegen seksuele exploitatie dóór en wensen ván de hongerige man.
Feministen uit de jaren zestig en zeventig liepen derhalve bh-loos in tuinbroeken.
En mevrouwen in mantelpakjes met daaronder zorgvuldig uitgekozen lingerie van Hunkemöller-Lexis waren in hun ogen kapitalistische verraadsters die met hun onderdrukker naar bed gingen.
Ikzelf gaf niet om kleren dus ik zal er wel slordig genoeg hebben uitgezien voor een feminist.
Wél kroop ik met mijn onderdrukker onder de wol omdat ik het te ver vond gaan om gelegenheidslesbo te worden.
Toen daarvan natuurlijk kindertjes kwamen, kreeg ik het erg druk. Ik lette even niet op, en opeens zag ik om mij heen totaal anders geklede zusters in onze vrouwenstrijd.
De Zeedijk-look had, met name bij carrièrefeministen, zijn intrede gedaan -knalrode lippen, décolleté, kort rokje, zwarte nylonkousen en pumps of hooggehakte laarzen.
Zoals gezegd, ik gaf niet om kleding. Maar vervreemd van mijn zusters ben ik weer, net als vroeger, voor mezelf begonnen.
Want toen ik een jaar of zeventien was, sprak ik van de vrouwenstrijd als van een guerilla. Daarmee bedoelde ik dat je emancipatie zélf moest doen:
En vooral niet discussiëren of vergaderen, en al helemáál niet over kleren.
Gewoon je werk doen, in een bescheiden baantje.
En lekker kinderen krijgen, al was -én is- ouderschapsverlof en betaalbare kinderopvang uitermate kut geregeld.
Verdorie, dáár hadden die goed geklede dames in hun topbanen en hoge politieke functies zich wel eens wat meer voor mogen inspannen!
In mijn thematuintje staat het in de luwte: opvoeden. Gevoelig onderwerp. Dat bleek ook toen Sheila Sitalsing er vorige week in Volkskrantmagazine over schreef. De Surinaamse “Roy,-ik-ga-jou-rammelen”-opvoedingsstijl werd in het zonnetje gezet. Om bijna onmiddellijk daarna terecht te komen in een Hollandse storm van verontwaardiging, want slaan is uit den boze, toch?
Sitalsing had “Waarom?Daarom!” van cabaretier Roué Verveer gelezen en daarin wordt het onderwerp nóg grappiger gemaakt door de Surinaamse stijl scherp af te zetten tegen de Nederlandse Fleurtje-ik-ben-niet-boos-maar-verdrietig-opvoeding.
Ons werd op een geestige manier een spiegel voorgehouden en dat kan nooit kwaad.
Toch schuurde het bij veel lezers, ook bij mij een beetje. Ik ken minstens twee volwassenen die in hun kindertijd zo’n exotische rammelopvoeding hebben mogen genieten, letterlijk. Ze waren trouwens oer-Nederlands.
En als je weet dat ook nú nog in elke schoolklas gemiddeld één kind zit dat thuis wordt mishandeld, dan is “Ik ga je rammelen” geen gelukkig gekozen titel voor een stuk dat gewoon een wat strakkere opvoeding (U zeggen, niet tegenspreken) wil propageren.
Als je als krant vervolgens kritiek pareert met te zeggen dat Volkskrantmagazine niet zo serieus bedoeld is, maak je er dan niet nét iets teveel een vermakelijk niemendalletje voor het weekend van?
De schuurplek werd door de ombudsvrouw van de Volkskrant én door columniste Sitalsing gelukkig erkend.
Los van het artikel voel ik nóg een schuurplekje.
Opvoeden is optreden, als dat voor kinderen nodig is. Maar soms lijkt het wel optreden als in een voorstelling: in supermarkt, trein, restaurant, op verjaardagen, camping en school zijn we elkaars publiek bij een stukje theater.
De acteurs laten zien hoe goed ze aan het opvoeden zijn. Demonstreren dat je niet over je laat lopen. Of dat je die geduldige moeder, die aandachtige vader, die fijne opa, die lieve oma en die ideale leerkracht bent. Allemaal voor de kinderen. Of voor elkaar?
Laat ik overigens eerlijk zijn: ik zou zo’n ‘verdrietige’ zeurouder graag eens willen…uh… rammelen.