Columnisten

Columnisten

Columnisten (column uit 2015)

‘Een hedendaagse plaag, columnisten’, schreef iemand op een forum.

Onder een column.

Tja.

God is dood en bidden dus uit en elkaar brieven schrijven ook, bij verkiezingen mag je alleen kleuren en dan nog slechts op één plek én binnen het lijntje.

Dus waar laat je als expressieve burger je mening als je een onweerstaanbare aandrang tot creativiteit krijgt?

In een column. Maar dan moet je er wél een plekje voor krijgen natuurlijk. Nog steeds dank, RunderVink!

En nu heb ik dus, ruim drie jaar na de eerste versie van deze column,  ook mijn eigen plekje gemaakt.

 

Al op de middelbare school schreef ik graag stukjes.

Mijn leraar Nederlands, met afstand nummer één in impopulariteitspolls, las er eentje in de klas voor en beoordeelde het als van Libelle-niveau.

In onze kringen was dat een bedenkelijk compliment.

Mijn latere schrijfcoach zei, ‘dit is ’n genre dat je goed in de vingers hebt!’

Kijk, daar kon ik wat mee, maar toen had hij de euvele moed om God achterna te gaan en overleed, plotseling.

 

En nou heb ik van vroeger alleen nog Jan Blokker.

Die is ook niet meer onder ons en verder ook nergens, want God heeft de hemel zijn graf mee in genomen.

Maar de betekenis van Blokker is de herinnering: een columnist die mij niet verveelde.

Een zuurpruim, vond mijn vader.

Ik herinner me een column die als volgt begon: ‘Deze column is in grote woede geschreven’.

Dat vond ik niet zuur, dat vond ik ijzersterk.

 

Overigens hebben ze bij Libelle al jaren nog een stukje van me liggen.

Blijft hun eigendom, ook al plaatsten ze het niet destijds.

Dat eerste vind ik raar, het laatste vind ik jammer, het zij zo.

Maar was die afwijzing nou een compliment of niet?

 

We gaan het zien, mijn ‘level’, zoals dat tegenwoordig heet.

De kop is eraf.

 

Minestrone

Minestrone

Minestrone (column uit 2015)

Na onze reis naar h e t W i  l d e W e s t e n van Praag, stappen we nu uit in het Verre Oosten van de Tsjechische hoofdstad, bij het andere eindpunt van tram 22. Ik zeg hardop wat ik twee haltes eerder alleen maar dacht: misschien handig om er hier uit te gaan. Daar zag ik namelijk een parasol en ik was bang dat het de laatste zou zijn.

 

Alle Tsjechen – toch gevonden tussen alle toeristen – die de tram verlaten stappen over op een bus en dat lijkt het enige wat je hier kunt doen. Eén meisje loopt wél verder, ergens naartoe. We lopen even een stukje mee en informeren of er een terras is – deze wereldreizigers kunnen nog geen uurtje zonder. „Eén halte terug”, zegt ze vriendelijk. In het Engels, we gaan het vanzelfsprekend vinden.

 

Het is half één ’s middags. Verstandige en goed georganiseerde mensen zitten nu in de schaduw te lunchen en wij lopen, meedogenloos beschenen door de koperen ploert, vele honderden meters terug. Twee haltes, blijkt helaas.

 

De parasol hoort bij een tafel op een terras vóór een bowlingbaan waar ze ook Italiaanse gerechten serveren. De kaart is in het Italiaans en Tsjechisch. Van het laatste herkennen we geen woord. De Tsjechische waardin spreekt alleen haar eigen taal, maar geen nood: nu is het Italiaans tot wereldtaal gebombardeerd. Want we veronderstellen dat zij haar eigen kaart wel snapt. Levensgezel L. wil soep vooraf en bestelt minestrone want dat woord betekent soep, weten we heel zeker.

 

Als de gerechten komen, is er geen soep bij. De waardin begrijpt uiteindelijk wat we hadden verwacht en wijst, op een totaal ander gedeelte van de kaart dan waar ‘minestrone’ staat, een woord aan: polevka.

 

Booking.com had het nog zó gezegd: je reis goed voorbereiden! Maar ik ben de taalgids vergeten. Ik erken, in alle talen, mijn tekortschieten. En de soep laten we ook maar schieten.

 

Terug in het hotel zoek ik beschaamd op internet op wat minestrone dan wél betekent als het dus geen soep is, wat ik mijn hele leven dacht.

Ahum, soep dus, gemaakt van allerlei groenterestjes -spreekt me wel aan trouwens: nooit iets weggooien, alles mag erin.

En de kok in het restaurant had zeker geen restjes groente gehad die dag om minestrone te maken. En we hadden wel gewone soep kunnen krijgen: polevka. Denk ik. Mijn talenkennis mag dan belabberd zijn, maar met mijn fantasie is niks mis.

 

Dat doet me denken aan de Tsjechische barkeeper uit het eerste deel van onze tramtrip, die uit Zambia kwam. En aan de bruiloft van een Nederlandse vriendin die aan de vooravond van ons Praagse avontuur met haar Tsjechische lief trouwde. Dan is er de receptioniste in ons hotel, die van Indonesische afkomst is. De barkeeper daar is Slowaak.

 

Participerend onderzoek leert ons dus dat er in Tsjechië, behalve toeristen uit de hele wereld, ook Tsjechen zijn, vanuit de hele wereld.

 

Het spreekt me aan. Een land als minestrone: alles mag erin.